Rol overheden

De overheid[1] heeft primair een kaderstellende en regisserende rol. De overheid bepaalt:

a. welke dieren gehouden mogen worden

b. welke (minimum)eisen er gelden voor voeding, verzorging en huisvesting

c. welke ingrepen er bij dieren gedaan mogen worden.  

Als de eigenaar, om welke reden dan ook, zijn of haar verantwoordelijkheid niet kan of wil nakomen en het welzijn van het dier in gevaar komt, komt de overheid in beeld.

Op nationaal niveau vanuit de Rijksoverheid zijn de belangrijkste wettelijke kaders voor dierenwelzijn de Wet Natuurbescherming[2]  en de Wet Dieren[3]. Uit deze wetten vloeien bevoegdheden in de voorwaardenscheppende sfeer voort aan provincies en gemeenten. Provincies hebben met de Wet Natuurbescherming bevoegdheden gekregen rondom het verlenen van ontheffing voor het vangen en terugzetten van wilde of verwilderde zwerfkatten. Gemeenten hebben invloed op dierenwelzijn door apart beleid op te stellen zoals Dierennota’s. Zo is in de nota Amsterdams Dierenwelzijnsbeleid (2015) te lezen: degene die een huisdier houdt, is de eerstverantwoordelijke voor het welzijn en de gezondheid van het dier. De eigenaar moet het dier op de juiste manier voeden, zorgen voor geschikte huisvesting en correct verzorgen als het dier ziek is[4]. Gemeenten hebben invloed op dierenwelzijn door regelgeving in de Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV), kapvergunningen, bestemmingsplannen en verkeersmaatregelen. Gemeenten hebben een belangrijke rol in de informatievoorziening naar hun burgers. Tevens besteden gemeenten wettelijke taken als opvang van dieren uit aan asielen en dierenambulances. 


Met de Wet Dieren, het Burgerlijk wetboek en de Wet Natuurbescherming zijn de wetten rondom zwerfkatten gereguleerd.


Wet Dieren 

De Wet Dieren is een kaderwet die in 2014 in werking is getreden en beschrijft de hoofdlijnen van de regelgeving. De Wet Dieren erkent de intrinsieke waarde van dieren en beschrijft in artikel 3 onder lid 2 en 3: Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:

a. dorst, honger en onjuiste voeding;

b. fysiek en fysiologisch ongerief;

c. pijn, verwonding en ziektes;

d. angst en chronische stress;

e. beperking van hun natuurlijk gedrag;

voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd. Hiermee heeft de Wet Dieren de vijf vrijheden van Brambell[5] integraal overgenomen.

 

De Wet Dieren heeft als uitgangspunt dat het verboden is om dieren onnodig pijn te doen, letsel te veroorzaken, de gezondheid of het welzijn te beschadigen, de nodige zorg te onthouden, te doden of het dier als prijs, gift of beloning uit te reiken. De algemene zorgplicht voor dieren in nood is onderdeel van de Wet Dieren en houdt in dat iedereen verplicht is om aan gewonde dieren en dieren in noodhulp te bieden als dat redelijkerwijs mogelijk en zinvol is. De verplichting tot het bieden van hulp wordt overgedragen aan een opvangende instantie als het meldnummer 144 of een dierenambulance gebeld wordt of het dier naar een opvangcentrum gebracht wordt.

 

De handhaving van de naleving van de Wet Dieren wordt door de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de Nederlands Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd. Daarbij is de politie aangewzen als toezichthouder. De politie gaat af op meldingen van 144 over gezelschapsdieren. De LID neemt zelf geen besluiten over beslag of bewaring, dat doet het Openbaar Ministerie (O.M.) respectievelijk het Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) nadat de LID rapport heeft opgemaakt. De RVO neemt besluiten in mandaat. De Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) zijn bevoegd om proces-verbaal op te maken en zo nodig dieren in beslag te nemen[6]. Dieren vallen in Nederland onder het Burgerlijk recht. Het Burgerlijk Wetboek zegt in boek 3, artikel 2a: ‘Dieren zijn geen zaken’ en: ‘Bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren van toepassing, met inachtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden’. Praktisch houdt dit volgens het LICG in dat het dier als ‘zaak’ gezien wordt, waarop eigendom, bezit en houderschap van toepassing zijn[7]. Juridisch gezien is een dier vergelijkbaar met een niet-levend eigendom. In het Burgerlijk Wetboek staat in artikel 19: De eigenaar van tamme dieren verliest daarvan de eigendom, wanneer zij, nadat zij uit zijn macht zijn gekomen, zijn verwilderd. De eigenaar van andere dieren verliest daarvan de eigendom, wanneer zij de vrijheid verkrijgen en de eigenaar niet terstond beproeft ze weder te vangen of zijn pogingen daartoe staakt.’ Als een eigenaar niet zo snel mogelijk na constatering van vermissing van zijn huisdier, hiervan melding maakt en pogingen doet het dier terug te vinden, dan verliest de eigenaar het recht op eigendom. Melden kan bij instanties als de politie, dierenambulance en organisaties die vermissingen van huisdieren registreren, zoals Amivedi en mijndieriszoek.nl. De vinder van een dier is officieel verplicht aangifte te doen. In de praktijk is deze bewaarfunctie uitbesteed aan opvangcentra.


Status zwerfdier in Burgerlijk Wetboek 

Een zwerfdier wordt beschouwd als een dier met een vermoedelijke eigenaar. Het dier met eigenaar valt onder het Besluit gevonden voorwerpen. De opvang van deze dieren is een gemeentelijke taak die verankerd ligt in het Burgerlijk Wetboek, boek 5, artikel 8, lid 3. Na de aangifte kan de vinder het dier zelf in bewaring nemen en verzorgen. In alle andere gevallen is het in bewaring nemen en verzorgen van zwerfdieren een taak van de gemeente. Bij dieren die vermoedelijk geen eigenaar hebben, is een wettelijke opvangtermijn van veertien dagen vastgesteld. 


Wet Natuurbescherming 

De Wet Natuurbescherming[8] beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Hierbij geldt dat iedereen in Nederland een zorgplicht heeft waarbij nadelige gevolgen voor planten of dieren moeten worden voorkomen. De details zijn geregeld in een groot aantal algemene maatregelen van bestuur, ministeriële en Provinciale regelingen.


[1] Raad van Dierenaangelegenheden (2009) Wie is verantwoordelijk voor het welzijn en de gezondheid van gehouden dieren in Nederland?  

[2] Http://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2017-01-01

[3] Http://wetten.overheid.nl/BWBR0030250/2015-02-01  

[4] Lammeren, J. van, (2015) Nota Amsterdams Dierenwelzijnbeleid

[5] Leenstra, F.R. en Neijenhuis, F. (2009) Indicatoren voor Dierenwelzijn en Diergezondheid

[6] Lammeren, J. van, (2015) Nota Amsterdams Dierenwelzijnbeleid

[7] LICG, geraadpleegd 28 augustus 2016, http://www.licg.nl/22s/praktisch/wetgeving/wetgeving/vermiste-gevonden-of-achtergelaten-dieren-wetge...

[8] Http://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2017-01-01